afb. Onbekend
In 1826 werd de eerste Nederlandse sigarenfabriek opgericht. Vijf jaar later kende Den Bosch reeds vijf 'cigarenfabrijken', een aantal dat vier jaar later verdubbeld was. Steeds meer Bosschenaren vonden werk in de sigarenfabrieken, waar de sigaren met de hand gefabriceerd werden. In 1914, vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, waren er 1700 Bosschenaren in deze bedrijfstak werkzaam. Tijdens deze oorlog kregen de sigarenfabrikanten te maken met een gebrek aan grondstoffen. Er werd ondermeer geprobeerd in ons eigen land tabaksplanten te telen, maar dat werd geen succes. Veel sigarenfabrieken sloten noodgedwongen de deuren, sommige moesten hun productie sterk inkrimpen. In 1920 waren er nog maar 1200 Bosschenaren betrokken bij de sigarenfabricage. Na de Eerste Wereldoorlog sloten vele Bossche sigarenfabrieken de poorten. Omdat de productie van sigaren arbeidsintensief was, koos men voor gebieden waar de lonen lager waren en vertrok men ondermeer naar Boxtel en Valkenswaard. Goulmy en Baar (Boschveldweg), Mauritz Azijnman (Havensingel), Houtman (Torenstraat) en De Leeuw waren bekende sigarenfabrikanten. Sigaren werden veel gerookt, de sigaret had een ongunstige naam. Jongens mochten, als zij twaalf tot veertien jaar oud waren, officieel van hun vader hun eerste sigaar roken. Harry (ook wel Henry) genoemd, groeide op in een sigarenfabrikantengezin. Hij begon in 1906 een eigen sigarenfabriek, de 'Nederlandse Sigarenfabriek Henry de Leeuw, sigaren, tabak, cigaretten en snuif'. Hij had zijn bedrijf in het Kruisbroedersstraatje. Op de begane grond bevonden zich garages, op de bovenverdieping werkten de sigarenmakers. In dit fabriekspand werd ondermeer de befaamde Leo Victor-sigaar geproduceerd. Deze populair in het gehoor liggende naam betekende: de Leeuw is de overwinnaar. Na acht jaar, in 1914, verhuisde De leeuw. Hij zag expansiemogelijkheden, maar de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten. Het fabriekspand kwam leeg te staan en werd verbouwd tot woningen. In 1932 werd de oude bebouwing afgebroken en werden er tien woningen gebouwd: vijf beneden- en een even groot aantal bovenwoningen. In de dertiger jaren was er sprake van dat een groot aantal smallere Bossche straatjes verbreed zouden worden: de auto was immers in opkomst. Dat heeft echter niet verhinderd dat de woningbouw toch gerealiseerd werd. Al ruim vijfenzestig jaar is het hier rustig wonen in de Bossche binnenstad. De Bossche sigarenfabrieken zijn grotendeels verdwenen. Enkel het uit 1895 daterende fabriekspand van Goulmy en Baar aan de Boschveldweg / Boschdijkstraat is bewaard gebleven en staat op de monumentenlijst. |
Zo'n 1500 tot 2000 Bosschenaren waren rond 1915 werkzaam in elf sigarenfabrieken. Ze werkten er als sigarenmaker, bosjesmaker of tabaksstripper. In de looop van de Eerste Wereldoorlog liep dit aantal sterk terug omdat de aanvoer van tabak overzee vanwege de oorlogsomstandigheden stagneerde. Velen werden werkloos. Wethouder Manis Krijgsman (met in zijn portefeuille ondermeer sociale aangelegenheden), stratte een omscholingsprogramma voor de werkloze sigarenmakers. Zij zouden bouwvakkers moeten worden! Want de stad had een grote behoefte aan goede woningen. Geen wonder dat wethouder Krijgsman pleitte voor een aanpak van de woningbouw. „Wanneer men iets voor het volk wil doen om het te verheffen, moet men op de allereerste plaats goede woningen bouwen... Heeft men geen redelijke woning ter beschikking, dan is alles wat men doet voor drankbestrijding, tuberculosebestrijding en sociale organisatie tevergeefs en het daaraangegeven geld kan men beschouwen als te zijn weggeworpen.”
Bij Bredero's Bouwbedrijf in Utrecht hadden ze ervaring in het vervaardigen van grote betonstenen. Hiermee zouden sneller en gemakkelijker huizen kunnen worden gebouwd door de omgeschoolde werkloze sigarenmakers. Inderdaad werden deze huizen gebouwd aan De Bossche Pad en omgeveing en in het gebied Hinthamerpoort. Telkens werd de bouw van een complex behandeld in de Bossche gemeenteraad. Honderden woningen zouden er gebouwd worden. Eén nadeel was dat men een grote eentonigheid vreesde. Burgemeester van Lanschot zij hierover: „100 dezelfde woningen op een rij, dat wordt een kerkhof.” Zelfs wethouder Krijgsman wilde niet „400 van die doodskisten naast elkander zetten met hier en daar een opening erin”.
De omgeschoolden kregen een laag salaris. Bij een meer dan gemiddelde produktie werden extra beloningen uitgedeeld.
De huur van deze huizen (in de volksmond 'sigarenmakerswoningen' genoemd) was laag; ook al omdat de nieuwe bewoners uit te saneren panden in de binnenstad kwamen waar weinig huur werd betaald. In de huizen was echter geen 'mooie kamer'. Daar had de vrouw des huizes kennelijk geen behoefte aan. Want de wethouder deelde daarover mee: „Zij zal dagelijks voor 'den pot' moeten zorgen, de kleeren herstellen, en van oud nieuw maken, zij zal door haar overleg en kennis de waarde van het door haar man verdiende loon moeten trachten te verdubbelen. Zulk een huisvrouw heeft aan een teveel aan ruimte niets dan last. Dat te groote huis voor haar capaciteit heeft tot gevolg dat zij boven haar kunnen gaat leven, te veel besteedt aan meubileering en er te weinig overschiet voor voedsel en andere noodzakelijkheden, waardoor allicht ondervoeding en erger voor haar en de kinderen ontstaat.”
|
Als er in ons land gerookt werd, gebeurde dat tot het midden van de vorige eeuw voornamelijke met de pijp. Zo'n anderhalve eeuw geleden kwam de sigaar naar voren. Aan het eind van de negentiende eeuw vestigden zich een aantal sigarenfabrieken in de stad. De directeuren waren voornamelijk afkomstig uit het noorden. In het katholieken zuiden vonden zij gezagsgetrouwe én goedkope arbeiders. Het werden de bekende namen als Azijnman, Goulmy & Baar en Houtman die bekend raakten als producenten van sigaren.
Machines hadden in de sigarenfabrieken hun intrede nog niet gedaan. Het was voornamelijk handwerk dat geleverd werd door de vele sigarenmakers. Het moet in het begin van deze eeuw zelfs een kwart van de totale Bossche beroepsbevolking geweest zijn die zich met de sigarenfabricage bezig hield.
Op foto's uit het begin van deze eeuw zijn tientallen sigarenmakers te zien, bezig met hun werk aan lange rijen tafelsin de sigarenfabrieken. Voor een deel waren deze sigarenmakers ook kleine zelfstandigen: zij hadden enkele handlangers die voor hen werkten. Dat waren de bosjesmannen en de tabaksstrippers. Hij moest hen enkele kwartjes voor hun werk betalen.
Vakbondsman Theo Beerens beschreef deze situatie. „Het was onrustig op de fabriek. De meesterknecht surveilleerde over de werkzaal, bevroedend dat er weer op schelmerij gezind werd.” En hij schrijft verder: „Als de sigarenmakers hun naam hoorden afroepen, met de mededeling 'beneden komen', brak menigeen het angstzweet uit. Dan wist men reeds bij voorbaat, dat een aantal van de gemaakte op de controletafel zouden liggen.” Deze sigaren werden afgekeurd. En niet enkel deze sigaren, maar een veelvoud ervan zou van het loon van de sigarenmaker worden afgetrokken. Een van de gevolgen van deze situatie was, dat vele sigarenmakers tevens thuiswerker werden.
Slechts een kwart eeuw zou de sigarenfabricage in Den Bosch 'bloeien'. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stagneerde de aanvoer van tabak. De talloze werkloze sigarenmakers werden omgeschoold tot bouwvakker. Toen de aanvoer van tabak na het sluiten van de vrede weer op gang kwam, verhuisde de fabrikanten verder naar het zuiden, naar Boxtel en Valkenswaard waar de arbeidskrachten goedkoper waren.
|
1990 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : SigarenmakersBrabants Dagblad donderdag 12 juli 1990 (foto) |
|
1992 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : SigarenBrabants Dagblad donderdag 18 juni 1992 (foto) |
|
1998 |
RedactieVerdwenen stadsbeelden : Sigarenfabrieken verdwenen uit de Bossche binnenstad.Brabants Dagblad dinsdag 29 september 1998 |
|
2012 |
Frans van Gaal10. Over sigaren en sigaretten : Bosch en Leuvens ondernemerschapEeuwenlang verbonden : 750 jaar stedenband Leuven - 's-Hertogenbosch (2012) 109-117 |
2008 |
Werkgroep Industrieel ErfgoedBossche sigarenindustrie
Kring Vrienden 's-Hertogenbosch, 2008
|